Noodzaak om bonussen uit te keren is zelf gecreëerde mythe
10 februari 2010 -
Uit onderzoek van David De Cremer, Professor Behavioural Business Ethics aan Rotterdam School of Management, Erasmus University, en gasthoogleraar aan London Business School, blijkt dat topbestuurders binnen de Nederlandse bankwereld bonussen nog altijd zien als een krachtige stimulans - maar dat deze vooral voor collega bankiers belangrijk zijn en niet zozeer voor zichzelf.
De Cremer: "De resultaten van mijn onderzoek tonen aan dat de noodzaak van het toekennen van bonussen in de bancaire sector een zelf gecreëerde mythe is." Hoewel topbestuurders wel degelijk door bonussen beïnvloed blijken te worden, en deze accepteren als middel om toptalent in huis te halen, blijkt dat ze persoonlijk liever zaken zouden willen doen met een ander soort bankier, met name iemand die het belang van de klant voorop stelt. De Cremer: "Mijn bevindingen bevestigen dan ook duidelijk het idee dat de bonuscultuur die de financiële wereld de afgelopen tien jaar ontwikkeld heeft, ten minste ten dele een zelfgecreëerde mythe is. Een mythe die impliceert dat de intrinsieke motivatie van vele bankiers erdoor
ondermijnd kan worden."
Onveranderd gebruik
De ongebreidelde zelfverrijking in de financiële wereld wordt het vaakst geïllustreerd door de toekenning van excessieve bonussen. Dit gebruik is door de financiële crisis niet of nauwelijks veranderd. Integendeel zelfs, het blijkt intussen dat heel wat werknemers bij zakenbanken hoge vergoedingen krijgen. Het meest gehoorde argument hiervoor is het feit dat men zonder deze financiële stimuli toptalent niet aan financiële instellingen zou kunnen (blijven) binden. Het feit dat er zoveel medewerkers bonussen krijgen, wekt dan ook de indruk op dat toptalent een concept is dat erg losjes gebruikt wordt. Verder wordt er binnen Nederland ook vaak geklaagd dat werknemers die vooral financieel gemotiveerd zijn niet zo goed passen binnen ons Rijnlandmodel. Is de bonus dan wel zo zaligmakend als we allemaal geloven? Deze vraag diende als startpunt voor Professor De Cremer om te kijken naar de echte waarde van de bonus als motivatiemiddel.
Psychologisch vooroordeel
In zijn onderzoek onder vijftien Nederlandse topbestuurders bij banken bestudeerde De Cremer in eerste instantie de vraag hoe belangrijk bonussen voor de ondervraagden zelf waren. Daarop volgend werden vragen gesteld over hoe belangrijk ze dachten dat bonussen voor anderen in de financiële sector waren. De resultaten onthullen duidelijk een psychologisch vooroordeel: alle topbestuurders dachten dat bonussen veel belangrijker waren voor anderen dan voor henzelf. De Cremer: "Een dergelijk vooroordeel zou dan ook moeten inhouden dat ze ervan uitgaan dat bonussen essentieel zijn bij het rekruteren van het broodnodige financieel toptalent. Het blijkt inderdaad dat deze topbestuurders het belang en de noodzaak van bonussen hoger dan gemiddeld inschatten en dus bereid zijn om zwaar hierin te investeren."
Vertrouwen
In een laatste serie vragen werd de geïnterviewden gevraagd welk soort bankier ze zelf zouden vertrouwen voor het inwinnen van advies voor persoonlijke beleggingen. Ze konden kiezen uit twee typen bankiers: bankier A werd voorgesteld als iemand die handelt uit eigenbelang en waarde hecht aan financieel voordeel; Bankier B werd voorgesteld als iemand die het belang van de klant voorop stelde, en gemotiveerd was om een goede service te bieden. Zonder enige uitzondering kozen alle topbestuurders persoonlijk voor Bankier B terwijl ze toch duidelijk bankier A zouden aanstellen binnen de eigen bank.
Echt toptalent
De Cremer besluit met een oproep om een meer realistische kijk te hebben op het aantrekken van echt toptalent en meer geld te investeren vanuit de financiële wereld in het opleiden van managers en financiële talenten aan business schools en universiteiten. Op deze manier zal de gemiddelde kwaliteit van het bankpersoneel fors verbeteren, wat de noodzaak voor excessieve bonussen minder groot maakt.
Het kopje vertrouwen zegt in deze alles over de bestuurders. Geen visie en korte termijn geld binnenhalen (is het niet uit eigen belang dan toch wel voor de aandeelhouders). De lange termijnvisie (en langdurige relaties met klanten opbouwen) lijkt een vies woord. Jammer, want het draagt weinig bij tot de heropbouw van de economie in de nasleep van een crisis.
Een onderzoek zonder controllegroep is natuurlijk geen onderzoek.
Prestatiebonussen zijn bijna overal geaccepteerd en ingevoerd en het werkt, dat is al diverse keren aangetoond door grote wetenschappers.
Geld heeft echter ook een nadeel, het is namelijk geen motivator, maar een satisfier. Je raakt er dus wel tevreden (of juist ontevreden) door, maar het motiveert niet echt.
Daarnaast kan een te hoge bonus weer tot een schuldcomplex leiden, iets wat zeker, met name gevoed door de publieke opinie, bankiers kunnen hebben.
De waarde van dit onderzoek acht ik niet echt hoog, meer een kwestie van populistisch meepraten met een wetenschappelijke ondertoon, waarbij ik de inbreng van de motivatie en satisfactietheorien behoorlijk mis.
Ingmar Stuij
|
|
10
-
02
-
2010
|
10
:
48
uur
Onderscheid tussen Kwalitatief & Kwantitatief onderzoek lijkt mij op zijn plaats.
Op basis van ''In zijn onderzoek onder vijftien Nederlandse topbestuurders bij banken bestudeerde De Cremer in eerste instantie de vraag hoe belangrijk bonussen voor de ondervraagden zelf waren.'' meen ik te mogen concluderen dat er hier sprake is van een kwalitatief onderzoek.
Daarmee zal er principieel geen sprake zijn van een controle groep, zoals de heer Beers als manco opmerkt bij dit artikel.