21 november 2007 -
Voor Europese overnames wordt steeds meer geld betaald, in vergelijking met de financiële prestaties van de overnameprooi. Dit blijkt uit onderzoek van Roland Berger Strategy Consultants, die 625 overnames analyseerde vanaf 2001. De strategische kopers zijn terug en zij trekken zich weinig aan van de kredietcrisis, zo blijkt uit het onderzoek.
Prijsstijging
"Gemiddeld wordt er twaalf keer het bedrijfsresultaat (EBITDA) betaald bij een overname," zegt Arnoud van der Slot, partner bij Roland Berger en verantwoordelijk voor het onderzoek. "De prijs stijgt omdat er meer kopers zijn dan overnamedoelwitten, maar ook omdat de strategische kopers weer van zich laten horen. Zij hebben weinig last van de veelbesproken ‘credit crunch’, omdat ze simpelweg minder leningen hoeven aan te gaan voor de transacties."
Tijdelijke schrikreactie
De prijzen zijn als gevolg van de kredietcrisis wel even gedaald, maar ze hebben nu alweer het niveau van voor die tijd, zo toont het onderzoek van Roland Berger aan. Van der Slot: "Er is dus sprake van een korte schrikreactie, maar vrij zeker niet van een trend. Wij verwachten dan ook dat het een ‘seller’s market’ zal blijven."
Het zijn hoofdzakelijk ondernemingen die overnamedoelwitten uit hun eigen branche overnemen – en niet de private equity bedrijven – die de prijs hoog houden. Oftewel: Fortis die ABN AMRO koopt en London Stock Exchange die Borsa Italiana koopt. Roland Berger voorspelt dat strategische transacties de komende jaren door zullen blijven gaan, omdat er nog steeds strategische rationale is voor consolidatie in veel bedrijfstakken. Dit zal het totale niveau van de M&A-markt hoog houden.
Naast het feit dat er meer en meer strategische deals zijn, is er ook gewoon sprake van veel concurrentie in de overnamestrijd en daarmee veel geld. "Iedereen is bezig met het veiligstellen van zijn concurrentiepositie voor de nabije en verdere toekomst," zegt Van der Slot.
Prijsbepalende factoren
Vreemd genoeg, blijken er binnen Europa slechts verwaarloosbare geografische verschillen te bestaan. De verschillen in het investeringsklimaat tussen de diverse EU-landen zijn dus blijkbaar niet zo groot als wordt gedacht. De omvang van bedrijven daarentegen blijkt weer wél een rol te spelen bij de prijs-bedrijfsresultaatverhouding. "Gedurende de afgelopen jaren ligt de relatieve prijs van grote organisaties duidelijk hoger dan van kleine bedrijven," zegt Van der Slot. "Dit is opmerkelijk omdat diverse wetenschappelijke onderzoeken tot op heden geen correlatie voorspelden. De praktijk wijst blijkbaar anders uit."
Ook is er sprake van prijsverschillen tussen de sectoren. Opvallend hierbij is dat dienstverleners in bijvoorbeeld IT, gezondheidszorg, telecommunicatie en de financiële wereld, relatief hogere bedragen opbrengen dan industriële bedrijven. De prijzen van dienstverleners blijken bovendien harder te stijgen dan bij de fabrikanten het geval is.