60’ers vaker inkomen, minder vaak uitkering of pensioen
Werk vaker belangrijkste inkomensbron voor 60-plusser
22 mei 2019 -
60-jarigen in 2011 werkten tot hun pensioenleeftijd twee tot drie keer zo vaak als 60-jarigen uit 2001. Het aandeel 60-jarigen met vroegpensioen is in tien jaar juist gehalveerd.
Ook het aandeel met inkomsten uit een arbeidsongeschiktheids- of ziekte-uitkering is lager onder de 60-jarigen uit 2011. Dit blijkt uit cijfers van het CBS.
Het CBS heeft onderzocht hoe de inkomstenbronnen van 60-jarigen in de loop der tijd zijn veranderd. Hiervoor zijn de inkomensbronnen van alle personen die in 2001 60 jaar waren (cohort 2001) en alle personen die in 2011 60 jaar waren (cohort 2011) met elkaar vergeleken, en wel tot deze 60-jarigen 65 jaar werden, in 2006 en 2016.
Werk vaker belangrijkste inkomensbron
Van de 60-jarigen uit 2011 had bijna 60 procent werk als belangrijkste inkomstenbron. Dat percentage daalt vervolgens elk jaar, tot 35 procent als ze 64 jaar zijn. Voor nog geen tien procent van de 60-jarigen uit 2011 was pensioen de belangrijkste inkomensbron, op 64-jarige leeftijd was dat opgelopen tot 23 procent, 14 procent had een arbeidsongeschiktheidsuitkering op 60-jarige leeftijd. Dit percentage verandert daarna vrijwel niet meer.
Voor bijna 30 procent van de 60-jarigen uit 2001 was de belangrijkste inkomstenbron werk, voor ruim 20 procent was dat een (zelf gespaard) pensioeninkomen, en voor rwintig procent een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het aandeel van werk daalt vervolgens elk jaar, tot elf procent voor de 64-jarigen. Op die leeftijd was pensioen voor 40 procent de voornaamste bron van inkomen. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd (65 jaar voor die groep) vervallen de uitkeringen en ontvangt iedereen een AOW-uitkering.
Sociale wetgeving en arbeidsdeelname vrouwen veranderd
Dat werk vaker de belangrijkste inkomstenbron is, en uitkeringen en pensioen minder vaak, hangt samen met veranderingen in de sociale wetgeving waardoor vervroegd met pensioen gaan of het krijgen van een uitkering moeilijker werd. Ook de toegenomen arbeidsdeelname van vrouwen speelt een rol. In het cohort 2011 is het aandeel vrouwen met inkomen uit werk ruim tweemaal zo groot als in het cohort 2001. Daardoor hadden zij ook vaker recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen in het aandeel 60-jarigen met zo’n uitkering in het jongste cohort kleiner dan in het oudste cohort. Ook hadden vrouwen vaker pensioen opgebouwd.
De inkomensbronnen van 60-jarigen verschillen flink naar opleidingsniveau. Hoogopgeleide 60-jarigen hadden vaker inkomsten uit werk dan laagopgeleiden. Dat verschil was in het cohort 2011 kleiner dan in het oudere cohort. Zij hadden ook vaker dan laagopgeleiden een pensioen, en ook dit verschil is afgenomen in het cohort van 2011. Verder hadden hoogopgeleide 60-jarigen minder vaak een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan laagopgeleiden. In het tweede cohort is dit verschil toegenomen. Vooral hoogopgeleide vrouwen uit het cohort van 2011 hadden minder vaak inkomsten uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering.