11 april 2013 -
In het eerste kwartaal van 2013 gedroegen beleggers in Europese aandelen zich als mensen die voor het eerst gaan zwemmen: zonder zwemvest wilden ze het water niet in. Ondanks voorzichtige tekenen van een mondiaal herstel, hadden beleggers nog altijd een sterke voorkeur voor ‘veilige’ wereldmerken in defensieve sectoren. Als gevolg daarvan stegen de koersen van deze aandelen tot een niveau dat doet denken aan de ‘Nifty Fifty’-hype van begin jaren zeventig. Worden veilige aandelen niet te duur?
Op deze vraag gaat Ad van Tiggelen van ING in: "Nu Europa kampt met een langdurige periode van economische stagnatie en negatieve reële rentevoeten, is de liefdesverklaring van de belegger aan de Heinekens en de Unilevers van deze wereld wel te begrijpen. In een klimaat zonder groei verdient elk aandeel dat (dividend-)groei weet te combineren met een sterke balans en een mondiale aanwezigheid een premie. De vraag is echter wel: hoe hoog mag die premie zijn? Momenteel krijgen wereldmerken op het gebied van levensmiddelen, dranken, huishoudartikelen, farmaceutica, technologie en luxegoederen een premie van twintig procent à 60 procent, of soms nog hoger."
Zeepbel
In dat opzicht kan een vergelijking worden gemaakt met de vroege jaren 70 , toen 50 Amerikaanse aandelen die werden beschouwd als lange-termijn-winnaars op hun piek een koers-winstverhouding hadden van 40 of meer, het dubbele van de marktwaardering. Naderhand is deze premie grotendeels verloren gegaan en ging de 'Nifty Fifty' de boeken in als voorbeeld van een zeepbel, net als de technologiehype die volgde in de late jaren negentig. Dat gezegd hebbende, denkt Van Tiggelen dat vergelijkingen met de huidige situatie nog altijd voorbarig zijn. "De premies die momenteel voor ‘veilige’ Europese aandelen worden betaald, zijn om de volgende redenen nog altijd goed te rechtvaardigen:
- De rentes in de kernlanden van de eurozone zijn historisch laag en zullen dat in de nabije toekomst waarschijnlijk blijven. Dit is een groot verschil met de inflatoire jaren zeventig, toen de rentes tot boven tien procent stegen. Uiteindelijk is groei veel meer waard wanneer die kan worden verdisconteerd tegen lage rentetarieven.
- Veel hedendaagse wereldmerken hebben een groot afzetgebied in opkomende markten. Dat geeft hen een enorm voordeel ten opzichte van bedrijven die zich alleen op Europa richten. Dit was anders in de jaren zeventig, toen de VS en Europa zelf nog veel weg hadden van een opkomende markt en toen het IJzeren Gordijn nog bestond. In die dagen concurreerden westerse bedrijven met elkaar in een en dezelfde omgeving.
- In de jaren 70 kregen spaarders een goede beloning, zeker in nominale zin, waardoor sparen een aanlokkelijk alternatief voor aandelenbelegging was. Momenteel zitten spaarders in een veel lastiger parket, waardoor velen de stap overwegen naar obligaties of aandelen met een beperkt risicoprofiel.
- Defensieve groeiaandelen worden bijna altijd verhandeld tegen een premie ten opzichte van de algehele markt. Momenteel is die premie hoger dan gemiddeld, maar nog altijd ver verwijderd van de 100 procent+ die van oudsher wordt gezien als het punt waarop er sprake is van een zeepbel."
Opwaarts potentieel
Al met al zijn er voldoende redenen om te geloven dat sterk geprofileerde Europese groeiaandelen nog steeds opwaarts potentieel hebben, ondanks de schijnbaar hoge waarderingen, zo concludeert Van Tiggelen. "Binnen dit segment hebben wij een voorkeur voor aandelen in grote farmaceutische bedrijven, zowel in Europa als in de VS. Na een langdurig moeizame periode is deze sector een gunstigere fase van de productcyclus ingegaan en de winsten kunnen de komende jaren aanzienlijk stijgen. Met een waarderingspremie van minder dan twintig procent en dividendopbrengsten van drie procent of meer, biedt deze sector een stevig zwemvest in woelige wateren."