20 september 2010 -
54,3 procent van de werknemers in Vlaanderen heeft ‘werkbaar werk’. Dat betekent dat ze geen last hebben van werkstress, gemotiveerd zijn, voldoende leermogelijkheden krijgen en werk en privé goed kunnen combineren. Vooral de leermogelijkheden zijn de voorbije jaren toegenomen.
Dat blijkt uit de antwoorden van ca. 10.000 werknemers die in januari 2010 de werkbaarheidsenquête van de Stichting Innovatie & Arbeid (SERV) invulden.
Driejaarlijkse meting
Peter Leyman, voorzitter van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV): "De driejaarlijkse metingen van de werkbaarheid in Vlaanderen vloeien voort uit het Pact van Vilvoorde (2001) en het Pact 2020. De sociale partners engageerden zich toen, samen met de Vlaamse regering, om de werkzaamheidsgraad te verhogen. Dat kan ondermeer door mensen langer aan het werk te houden en hen ‘doenbaar’ of ‘ werkbaar’ werk te geven. Deze bevraging houdt ons bij de les en geeft aan op welke punten we de volgende jaren verder moeten inzetten."
Onderzoeksmethodiek
De schriftelijke bevraging bij een representatieve steekproef van 20.000 werknemers is vrij uniek in zijn soort. Met een responsgraad van bijna 50 procent kan de Stichting Innovatie & Arbeid van de SERV met stelligheid en genuanceerdheid uitspraken doen over de kwaliteit van de arbeid in Vlaanderen. De metingen voor deze ‘Vlaamse Werkbaarheidsmonitor’ gebeuren al voor de derde keer. In 2004 en 2007 was er een identiek onderzoek.
Hoe wordt werkbaarheid gemeten?
De kwaliteit van het werk wordt gemeten aan de hand van vier indicatoren:
1. de psychische vermoeidheid: meet de werkstress
2. het welbevinden op het werk: meet de betrokkenheid en motivatie
3. de leermogelijkheden: meet de kansen op bijblijven en competentieontwikkeling
4. de werk-privébalans: meet de combinatie van arbeid met gezin en vrije tijd.
Deze werkbaarheidsindicatoren kunnen verder afgetoetst worden per sector, functieniveau, ondernemingsgrootte, geslacht, leeftijd, contracttype en arbeidsregime. Resultaten 2010
Als we vergelijken met de nulmeting van 2004 is de globale werkbaarheid gestegen van 52,3 procent naar 54,3 procent. Dat is te danken aan een betere score voor drie van de vier werkbaarheidsindicatoren:
• de motivatie steeg met 2,1 procentpunten tot 83,4 procent
• 81,8 procent van de werknemers had voldoende leermogelijkheden of een stijging met 4,4 procentpunten
• voor 89,4 procent van de werknemers was de werk-privébalans in evenwicht. Dat is 1,2 procentpunten meer dan in 2004.
Deze stijging van de globale werkbaarheid tussen 2004 en 2010 is grotendeels toe te schrijven aan de evolutie tussen 2004 en 2007. Dat blijkt als we de drie meetmomenten met elkaar vergelijken:
• de stijgende trend zien we vooral bij de leermogelijkheden. Er is een significante toename van 77,4 procent (2004) over 80,1 procent (2007) naar 81,8 procent (2010). Deze positieve ontwikkeling over de drie meetmomenten heen heeft wellicht te maken met de toenemende aandacht voor competentieontwikkeling.
• de score voor werk-privébalans kent een ander verloop: een significante stijging tussen 2004 en 2007 en een stagnatie tussen 2007 en 2010.
• de score voor welbevinden stagneerde tussen 2004 en 2007, maar is wel significant gestegen tussen 2007 en 2010.
• de vierde indicator werkstress baart meer zorgen. Sinds de eerste meting in 2004 blijft de score constant rond 71 procent. Bijna één op de drie werknemers heeft dus te maken met hoge werkstress. Dat geldt voor alle leeftijds- en functiecategorieën.
Verder onderzoek in 2010-2011
Caroline Copers, ondervoorzitter van de SERV: "De volgende maanden neemt de Stichting Innovatie & Arbeid deze werkbaarheidscijfers verder onder de loupe. De onderzoekers zullen de resultaten verder uitpluizen naar sectoren, beroepen en andere doelgroepen. Later dit jaar maakt de Stichting Innovatie & Arbeid de resultaten van de tweede bevraging over werkbaarheid bij 6.000 zelfstandige ondernemers bekend."