Begin deze maand was ik jarig en ter gelegenheid daarvan stelde mijn vrouw voor om ergens te gaan lunchen. We vonden een lunchroom waarvan de kaart werd getypeerd door Thaise, Maleisische en Japanse invloeden. Dit bijzondere karakter sprak ons aan. Het was er druk, maar we konden plaatsnemen aan het enige niet-gereserveerde tafeltje in een hoek van de lunchroom. Na het bestuderen van de kaart besloot ik een oosters broodje tonijnsalade te bestellen. Het was een verrassend gerecht, maar even verrassend genoeg herkende ik er weinig tonijn in. Het broodje was rijk gevuld met groente met daarop een pittige romige saus. Waarschijnlijk zat daar dan de tonijn in.
Niets te klagen!
Ik vertelde tegen mijn vrouw dat het gerecht best wel lekker was, maar dat ik – vanwege mijn andere verwachting (meer tonijn) – toch weinig enthousiast was. Mijn vrouw vroeg me, of ik daar dan wat van zou gaan zeggen. Mijn antwoord was nee. Er gingen allerlei ideeën door mijn hoofd. We waren er voor het eerst en om nu meteen te gaan klagen, vond ik een beetje lullig. Ik wilde bovendien niet aangezien worden voor een zeurpiet en misschien wilde ik vooral aardig gevonden worden door de uiterst vriendelijke bediende. Bovendien dacht ik erover na dat ik blijkbaar niet zo’n verstand had van de oosterse keuken en was bang voor een antwoord in de trant van: ‘dat hoort zo!’. Tenslotte vond ik het broodje best lekker en vond ik wat ik er eventueel op aan te merken had, niet belangrijk genoeg.